Vermoeid opende ik mijn helder blauwe ogen. De zon was fel, te fel. Het deed pijn aan mijn ogen. De wind suisde in mijn oren, leek me kleine verhaaltjes te vertellen, over de manier van leven. Alleen. Zo voelde ik me geregeld. De bergen leken uitgestorven. En sinds ik hier binnen gestrompeld was leek het nou niet veel verbeterd.
Ik krabbelde moeizaam overeind en schudde het stof uit mijn vacht. Even voelde ik me duizelig en wankelde ik op mijn korte benen. Ik was klein. Hooguit 1.45. en dat was klein voor paarden van mijn ras. Een trotse Tennesse Walking Horse. Tfoe, ik voelde me eerder een dikke shetlander. Ja, ik was wat aangekomen en mijn humeur was ook niet meer wat het geweest was, ghehe. Ik was wat chagrijnig, oké, heel chagrijnig. Maar zo gek was dat niet, ik had maanden alleen gereisd. Omringd door niets meer dan het irritante gekwetter van vogels, de wind en wat herten. Nou, één hert in het bijzonder; Fox. Een aparte naam voor een hert, ik had hem dan ook niet uitgekozen, maar het kleine had zelf besloten zo te heten. Hij reisde nu ongeveer vier maanden met mij mee. Ik was hem tegen gekomen in een grot, ergens hoog in de bergen van een vorig land waar ik in terecht gekomen was. Ik had longontsteking en het beestje kwam mij gezelschap houden. Een lief beest. De moeite absoluut waard. Maar genoeg over Fox, and back to the point. Bij nader inzien was ik helemaal niet zo alleen. Ik had altijd Fox nog. Trouwens, waar was hij eigenlijk? Mijn ogen speurden even in het rond, maar zo gauw kon ik hem niet vinden. Ik fronste – voor zo ver dat voor een paard mogelijk is – en deed een paar stappen vooruit. ”Fox? Waar ben je, klein mormel..” mompelde ik. Maar het dier antwoordde niet. Niet dat hij kon praten of zoiets.
Een hard kabaal deed me opschrikken. Fox. Als hij maar niet met zijn domme kop van een berg af kletterde. Dan was ik hem echt kwijt... Met die gedachte in mijn hoofd draafde ik op het geluid af. Mijn ogen en oren gespitst. Maar het hert was nergens te bekennen. “Verdumme, Fox waar zit je?” riep ik nu redelijk hard. Mijn schorre stem echode kort over het landschap. Ik was in een deel van de bergen waar je de bergen beter heuvels kon noemen. Ze waren nog laag en bezaaid met heerlijk groen gras. Waar ik mijn buikje dan al mee vol had. Focus! Oké, wat moest ik doen? Fox zoeken, duh. Maar waar ging ik hem vinden?
Een tik tegen mijn achterste deed me als een idioot om draaien. Fox stond me met zijn meest droge blik aan te kijken. Natuurlijk. Hij was mij aan het zoeken en had me gevonden. Ik schudde kort mijn hoofd en begon te draven. Lichaamsbeweging. Hm, stond niet op mijn lijstje, maar het kan vast geen kwaad. Ik schudde even met mijn hoofd en draafde in Noordelijke richting. Ik moest bekennen dat ik geen idee had van waar ik was. Ja, in de bergen. Maar lag dat in het zuiden? Het noorden, het oosten of het westen? Joost mag het weten. Bij nader inzien, ik zou liever hebben dat ik het wist.
Na even te hebben gedraafd rook ik een geur. Jawel, een geur! En dan nog wel van een paard ook. Ongelooflijk. Het was hier ongelooflijk uitgestorven en ik vond een paard. Knap. Heel knap. Wat ik niet zo snel door had was dat het paard mijn kant op kwam. Of ging ik zijn kant op? Dat verwarde me altijd zo. In ieder geval; we kwamen op elkaar af. Punt. Mijn ogen speurden de horizon af, ik zag nog niets. Of toch.. Jawel, een zwarte vlek wat de vormen had van een paard was te zien aan de horizon. Hij was nog ver weg, maar daar kwam al gauw verandering in. Ik maakte een overgang tot galop en ging – vastberaden en zelfverzekerd natuurlijk – op het paard af. Vlak voor het paard hield ik halt, mijn hoofd geheven. Alsof ik toch een trotse Tennesse Walking Horse was. Ik grijnsde. “Hello.”